Fusillade bij ’t Haantje, 7 oktober 1944, volledige versie

Op deze pagina leest u de volledige versie van het oorlogsverhaal van de fusillade bij 't Haantje op 7 oktober 1944.

Geschreven door Jilt Sietsma.

Lees ook de verkorte versie van dit verhaal.

Op 7 oktober 1944 werden bij de spoorwegovergang in ’t Haantje, gemeente Rijswijk, tien mannen gefusilleerd door de Duitse bezetter als represaille voor een aanslag op de spoorlijn aldaar, de avond ervoor. Deze aanslag werd door het verzet gepleegd om het vervoer van Duitse troepen te bemoeilijken. 

De Duitsers namen wraak. Tien verzetsmensen die een week eerder gearresteerd waren en niets met de aanslagen te maken hadden werden die zaterdagavond op het spoor doodgeschoten. De politie van Rijswijk liet de lijken naar de Algemene Begraafplaats brengen, waar gezorgd werd voor een ordentelijke begrafenis. Hierdoor konden de lichamen na de oorlog bijgezet worden bij een monument. Ook bij de spoorwegovergang bevindt zich een monument, waar ieder jaar op 7 oktober een herdenking plaatsvindt. 

Dit document beoogt een overzicht te geven van de gebeurtenissen en achtergronden van dit drama.

fusillade haantje rijswijk
Afbeelding uit: H. van Riessen et al., Het Grote Gebod, 1951.

Het Duitse bestuur in het laatste oorlogsjaar

De hoogste gezaghebber in Nederland is gedurende de hele bezetting Arthur SEYSS-INQUART, een Oostenrijker. Hij rapporteert direct aan Adolf HITLER. Voor de ordehandhaving is de Schutzstaffel (SS) en de Sicherheitsdienst (SD) en -polizei (Sipo) verantwoordelijk. 

Hanns Albin RAUTER is de hoogste commandant van deze organisaties totdat hij in maart 1945 zwaar gewond raakt bij een aanslag bij Woeste Hoeve en Karl Eberhard SCHÖNGARTH zijn taken overneemt. 

In 1944 vallen de SD en Sipo onder het commando van Schöngarth. Onder BdS Schöngarth (zie het bijgaande schema (2)) werken verschillende plaatselijke afdelingen, die Aussenstellen genoemd worden. 

In Den Haag zijn in 1944 drie SD-Aussenstellen. Johannes Heinrich Louis (Hans) MUNT leidt de dienst die zich bezighoudt met stakingen, radio en communisten. De dienst die zich richt op spionage staat onder leiding van Friedrich FRANK, de dienst voor Joden wordt geleid door Fritz Ernst Wilhelm KOCH. 

Zelfs voor, maar zeker na de invasie in Normandië op 6 juni 1944 wordt de oorlogssituatie steeds nijpender voor Nazi Duitsland. Het verzet in de bezette gebieden wordt dan intenser en grimmiger.

fusillade haantje - schema.jpg
Het schema.

Op 30 juli 1944, tien dagen na een mislukte aanslag op zijn leven, kondigt Adolf Hitler aan dat “de steeds toenemende terreur- en sabotagedaden (…) dwingen tot de scherpste tegenmaatregelen.”. Hij beveelt in de verklaring dat plegers van terreurdaden standrechtelijk dienen te worden bestraft, dus zonder regulier proces. 

In Nederland wordt door Seyss-Inquart op 4 september 1944, kort voor de bevrijding van zuidelijk Nederland, de uitzonderingstoestand ingevoerd, die van kracht blijft tot de bevrijding in mei 1945. Hiermee wordt de reguliere rechtspraak afgeschaft. Alle daden die de weerbaarheid van het Duitse Rijk aantasten kunnen dan met de dood bestraft worden. 

Rauter kondigt aan dat gericht geschoten zal worden op samenscholingen. Ook de houding ten opzichte van het verzet verandert. Karl Eberhard Schöngarth kondigt op 11 september als bevelhebber van de SD en de Sipo aan dat het inefficiënt geacht wordt om daders van terreur- en sabotagedaden op te sporen en te bestraffen. 

Beter is het om afschrikkend te werk te gaan door represailles uit te voeren. Dit is in lijn met een eerdere uitspraak van Rauter die aangeeft hoezeer de bezetter willekeur laat prevaleren boven recht: “Het komt er niet zozeer op aan dat de juiste man wordt neergeschoten. (…) Het komt er veel meer op neer dat er op het juiste moment doden vallen.”. 

De genomen maatregelen houden in dat politiestandrecht van kracht is, hetgeen betekent dat de politie (SS, SD, Sipo) gemachtigd is om zonder tussenkomst van de rechter personen ter dood te veroordelen en te executeren. Er wordt voor gekozen om geen formele interne structuur (Polizeistandgerichten) op te richten (3). Dit betekent dat in feite Rauter en Schöngarth beslissen over leven en dood, gevoed door de bevelhebbers van SD-diensten die arrestaties verrichten en mensen gevangenhouden. 

hans munt
Hans Munt, beeldbank NIOD.

De Aussenstellen worden Einsatzkommandos en de leiders Munt, Frank en Koch krijgen in Den Haag een grote mate van vrijheid, waarbij ze in ernstige gevallen dienen te overleggen met en verantwoording schuldig zijn aan hun baas Schöngarth. 

In lijn met de aanpak die Schöngarth voorstaat worden terdoodveroordeelden in veel gevallen niet direct 3 geëxecuteerd, maar in hechtenis gehouden voor een geschikte gelegenheid, bij voorbeeld voor een represaille na een aanslag. Voor deze mensen wordt de term Todeskandidaten (4) gebruikt.

Spoorwegstaking

Op 17 september 1944 beginnen de geallieerde legermachten de operatie Market Garden, waarin de bruggen over de Nederlandse rivieren veroverd moeten worden. Het brandpunt van de acties ligt bij de Rijnbrug bij Arnhem. Het doel is om, na de eerdere bevrijding van Zuid-Nederland, ook de rest van Nederland voor de winter te bevrijden. 

Om het vervoer van Duitse troepen te bemoeilijken roept de Nederlandse regering via Radio Oranje diezelfde dag op tot een algemene spoorwegstaking (5). Aan deze oproep wordt op grote schaal gehoor gegeven: 30.000 spoorwegmedewerkers staken en blijven staken tot de bevrijding (6). 

Operatie Market Garden kan de gestelde doelen niet realiseren, waardoor de oorlog nog duurt tot mei 1945. De bezetter grijpt dit aan om de situatie rond de spoorwegen voor hen te verbeteren. Met Duits materieel en personeel blijft Duits vervoer mogelijk, maar er is niet of nauwelijks meer Nederlands vervoer, hetgeen een belangrijke rol gespeeld heeft in de Hongerwinter, met name voor West-Nederland. 

Om het vervoer van Duitse eenheden over het spoor toch zo veel mogelijk te frustreren worden door verzetsgroepen op vele plaatsen aanslagen op het spoor gepleegd, zo ook in Delft en Rijswijk.

Arrestaties Laan van Meerdervoort

In Den Haag is een verzetsgroep actief die in die periode het stakende spoorwegpersoneel steunt met geld en middelen. De groep is aangesloten bij de LO, de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers. Een V(ertrauens)-mann van de SD weet te infiltreren in de Haagse LO en verraadt de groep (7). Op 29 en 30 september 1944 worden tijdens invallen van het Einsatzkommando van Frank meer dan dertig leden van de groep gearresteerd op het adres Laan van Meerdervoort 415a (8), een pand dat in gebruik is van de LO. 

Daarnaast worden in die dagen de broers Hendrik en Pieter Stavast gearresteerd. Zij waren ondergedoken om transport naar Duitsland voor de Arbeitseinsatz te voorkomen. Pieter wordt op 29 september 1944 bij toeval gearresteerd in Den Haag en Hendrik wordt op dezelfde dag gearresteerd als hij op een politiebureau navraag doet naar zijn broer (9). Alle arrestanten worden vervoerd naar het Oranjehotel in Scheveningen en daar gevangengehouden.

Aanslagen op het spoor in Delft en Rijswijk 

In de vroege ochtend van 25 september 1944 worden door het verzet vernielingen aangericht aan het spoor bij ’t Haantje, op de grens tussen Rijswijk en Delft (10). Bij de gemeentepolitie van Delft komen niet veel later “diverse geruchten” binnen over de toestand van de spoorweg bij ’t Haantje (11). Omwonenden zeggen dat ze rond 7 uur ’s morgens drie hevige explosies hebben gehoord. Uit onderzoek blijkt dat het spoor waarschijnlijk door middel van springstof beschadigd is. Er wordt om 9:30 uur vanuit Delft een bericht gestuurd naar de politie in Rijswijk.

spoorwegovergang bij 't haantje 1951
De overweg bij ’t Haantje, 1951 (Stadsarchief Delft / Rijswijk)

Van de aanslag wordt onder anderen melding gemaakt in een communiqué, gedateerd 26.9.1944, dat door een verzetsgroep opgesteld en verspreid werd.

delpher

Informatie

Door de Duitse censuur was het, zeker rond verzetsactiviteiten, heel moeilijk om onafhankelijke informatie te verkrijgen of te verschaffen. De reguliere kranten publiceerden alleen informatie die de bezetter geschikt achtte voor openbaarmaking. 

Daardoor ontwikkelde zich de zogenaamde illegale pers, waarvan Trouw, Het Parool en Vrij Nederland structureel verschijnende kranten waren. Daarnaast verschenen onregelmatig, vaak lokaal, communiqués of pamfletten met informatie buiten de Duitse censuur om. Het was echter voor de auteurs van de illegale pers moeilijk om onafhankelijke bevestiging van hun berichtgeving te krijgen. 

Er verschenen in verschillende pamfletten berichten over de aanslagen op het spoor bij Rijswijk en Delft, maar er was vaak geen eenduidigheid over details. 

Zowel in Het Parool als in lokale communiqués in verschillende plaatsen werd bij voorbeeld melding gemaakt van twaalf slachtoffers bij de represaille in ’t Haantje. Dit geeft aan dat er, naast geruchten, geen andere informatie beschikbaar was dan de bekendmakingen van de Duitsers.

Een twaalfjarig meisje in Delft, Corri Munnik (1932 – 2024), houdt in die periode een dagboek bij (12). Zij schrijft op 27 september: “Bij ’t Haantje hebben de mensen de rails omhoog gezet en een locomotief met een paar wagons door de Duitsers bestuurd kon niet verder.”. De rails wordt binnen enkele dagen gerepareerd. Deze aanslag is voor de bezetter geen aanleiding voor een vergelding.

In de late avond van 6 oktober vindt opnieuw een aanslag plaats op het spoor bij ’t Haantje. Meldingen van ontploffingen bij ’t Haantje komen binnen bij de politie in Delft om 23:20 uur (11). 

De politie van Rijswijk rapporteert om 23:40 uur dat het spoor op drie plaatsen en de bovenleiding op twee plaatsen is beschadigd. De Feldgendarmerie (onderdeel van de Wehrmacht) en de SD worden op de hoogte gesteld. 

’s Nachts heeft de Rijswijkse hoofdwachtmeester, brigadier Willem Wokke, ook telefonisch contact met de politie in Delft. Deze aanslag leidt wel tot een represaille: de moord op tien mannen bij ’t Haantje op 7 oktober 1944. In Delft vindt op 9 oktober nog een aanslag plaats op dezelfde spoorlijn, in de buurt van het J.C. van Markenplein in het noorden van Delft. 

Ook voor deze aanslag voeren de Nazi’s vergeldingacties uit. Van negentien arrestanten (één weet te ontsnappen aan de arrestatie (11) worden zes mensen als represaille op 10 oktober ter dood veroordeeld en op het J.C. van Markenplein doodgeschoten. Daarnaast worden vier huizen aan de Spoorsingel in Delft in brand gestoken (13). 

In verschillende plaatsen in het land verschijnen berichten over deze aanslag en de represailles in de illegale pers. Corri Munnik is onthutst door deze gebeurtenissen en schrijft op 10 oktober 1944: “Schoften, schooiers hè ik zou ze ik weet niet wat willen doen.” (12).

fragment uit het dagboek van corrie munnik
Fragment uit het dagboek van Corrie Munnik. (12)

De beide aanslagen van begin oktober worden vermeld in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van L. de Jong (13).

deel 10b eerste band.jpg
De vermelding van de aanslagen in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. (13)

Duitse reactie op de aanslag bij ’t Haantje, 7 oktober 1944 

Transport over het spoor is belangrijk voor het Duitse leger, de Wehrmacht. Opperbevelhebber van de Wehrmacht in Nederland is Friedrich Christiansen. 

Op 7 oktober 1944, de ochtend na de aanslag op het spoor bij ’t Haantje, bezoekt majoor Modrow van de Wehrmacht de SD-Kriminal-Kommissar Hans Munt in Den Haag met het bevel van Christiansen om vijftien mensen te liquideren als represaille voor de aanslag op het spoor14) . Op dezelfde dag komt Alfred Siemon van de SD in Rotterdam bij Munt om vast te stellen of de plaats van de aanslag in de gemeente Rijswijk of in de gemeente Delft ligt. 

Delft valt onder de SD in Rotterdam, Rijswijk onder de SD in Den Haag. Men komt tot de conclusie dat de aanslag binnen de gemeente Rijswijk heeft plaatsgevonden en de SD van Rotterdam laat de represaille daarom over aan Munt van de SD in Den Haag. 

Munt benadert zijn collega Frank met de vraag of hij Todeskandidaten ter beschikking heeft voor de represaille. Samen komen Munt en Frank tot een lijst van twaalf mannen. Modrow veronderstelt dat de Wehrmacht daar wel genoegen mee zal nemen. Hoewel Munt een grote mate van vrijheid heeft moet hij in een zaak als deze wel zijn leidinggevende Schöngarth consulteren. 

Schöngarth geeft Munt de opdracht de fusillade te laten uitvoeren en dit openbaar bekend te maken. Volgens een getuigenis van Munt tijdens een verhoor in 1947 in het kader van de Bijzondere Rechtspleging (14) dicteert Schöngarth de tekst van de bekendmaking aan Munt, die deze naar de drukkerij stuurt. 

Munt: “Daarna heb ik nog twee Todeskandidaten van de lijst afgenomen om deze te sparen en dacht dat ze met tien ook wel genoegen zouden nemen.” (14). Vermoedelijk waren deze twee mannen de enige gevangenen van Munt op de lijst; alle tien gefusilleerden waren gevangenen van Frank.

fusillade haantje rijswijk bekendmaking
De bekendmaking van de fusillade.

De getuigenis van Munt verklaart het onjuiste aantal van twaalf doden op de bekendmaking. De tekst bevat echter nog een onjuistheid. De mannen waren niet door een Polizeistandgericht veroordeeld; deze bestonden immers niet. Munt wijst hierop, maar dit verklaren in 1947 ook onder anderen Joseph Schreieder van de Gestapo en Hanns Albin Rauter (14). 

Munt spreekt in zijn verklaring het vermoeden uit dat Schöngarth het begrip Polizeistandgericht in de tekst heeft opgenomen om te verdoezelen dat er geen juridisch proces is gevoerd voor de 7 terdoodveroordelingen (14). Schöngarth en Rauter verklaren na de oorlog zich niets meer te herinneren van de represaille bij ’t Haantje (2). 

Friedrich Frank weet kort voor de Duitse capitulatie te ontkomen naar Duitsland en heeft dus na de oorlog geen verklaringen afgelegd. De politieposten in Rijswijk en in Delft krijgen aan het einde van de middag de opdracht om die avond aanplakbiljetten betreffende de aanslag op te halen bij de Sicherheitsdienst in Den Haag (11). 

Om 17:50 uur, voordat de aanplakbiljetten zijn afgehaald, brengt de Delftse luitenant van politie Van der Vennen de plaatselijke Ortskommandant, die zelf represaillemaatregelen wilde nemen, “op de hoogte (…) van de maatregelen van de Sicherheitspolizei”. Men weet dan dus al dat er een represaille komt.

Johannes Heinrich Louis Munt 

Johannes Heinrich Louis Muntwas SS-Hauptsturmführer en Kriminal-kommissar. Hij kwam in mei 1942 naar Den Haag en werd hoofd van de Sicherheitsdienst (SD) en Sicherheitspolizei (Sipo), departement IV-E in Den Haag. In 1944 was hij onder meer verantwoordelijk voor het aanleveren van Todeskandidaten voor represailles in en rond Den Haag.

Hij deed dit voor de represailles bij ’t Haantje (oktober 1944), de Laan van Nieuw Oost-Indië (november 1944*), de Parallelweg (maart 1945) en voor het deel van de executies na de aanslag op Rauter die op de Waalsdorpervlakte uitgevoerd werden (maart 1945). 

Munt had in zekere mate begrip voor verzetsmensen, die in zijn ogen de juiste instelling hadden maar waren misleid in hun opvattingen. Terwijl hij voor de represaille bij ’t Haantje nog verzetsmensen liet executeren probeerde hij bij de latere represailles zo veel mogelijk criminelen (zwarthandelaren, plunderaars, dieven) op de lijst te krijgen. 

Na de oorlog verklaarde hij: “Ik heb uit gerechtigheidsgevoel en mijn achting voor het Nederlandse volk de grenzen van mijn plichtsvervulling als Duits ambtenaar zover getrokken als ik met vervulling van mijn dienst verantwoorden kon.” (14). 

Binnen de SD werd hij wel Munt der Weiche (Munt de zwakke) genoemd (8). Hans Munt verbleef na de oorlog als krijgsgevangene in Vught. Bij het aflopen van de periode van de Bijzondere Rechtspleging, in 1948, was er nog geen vonnis over hem geveld. 

Op 6 oktober 1948 besloot de procureur-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag, mr. J. Zaayer, om Munt buiten vervolging te stellen, ondanks het feit dat hij aan de executie van meer dan honderd mensen had meegewerkt. 

De omstandigheid dat hij op bevel van meerderen handelde en het feit dat hij in meerdere gevallen Nederlanders heeft geprobeerd te bevoordelen lijken tot deze conclusie geleid te hebben. Munt werd op 25 november 1948 in vrijheid gesteld.

* Drie weken daarvoor had Munt, na een eerdere moord, represaille weten te voorkomen.

De fusillade

De opdracht om de tien mannen te fusilleren bij ’t Haantje, de plek van de aanslag, wordt namens Rauter gegeven aan majoor Wilhelm Friedrich CALLSEN van de Ordnungspolizei (de “Grüne Polizei”). Leden van zijn bataljon voeren de fusillade uit aan het begin van de avond van zaterdag 7 oktober 1944. De overlijdensaktes van de slachtoffers vermelden 7 uur als het tijdstip van overlijden (zie Appendix B). Bij de fusillade is een politiearts aanwezig (14). Een getuigenis van een omwonende, vermoedelijk opgetekend rond 1996, is opgenomen in het boek Want de dood is altijd voor een ander (15).

“Zaterdagmiddag 7 oktober 1944 was ik met mijn vader op weg om melk te halen bij de boer. Ik woonde al een tijdje bij hem met mijn zoontje, omdat mijn man in een kamp in Duitsland zat, veroordeeld als een van de Geuzen. (…) Mijn vader en ik liepen richting de spoorwegovergang. De avond ervoor was er sabotage geweest aan de spoorbaan en al uit de verte zagen we, tot onze vreugde, dat de schade aanzienlijk was. 

Toen we bijna bij de overweg waren kwamen er van achter ons een Van Gend & Looswagen, een open vrachtwagen en een rode personenauto hard aanrijden. De soldaten in de Van Gend & Looswagen en die in de vrachtwagen floten en zwaaiden naar me. De soldaten in de vrachtwagen waren heel raar opgesteld. De twee voorste op hun knieën, daarachter twee op hun hurken, daarachter twee staand. (…) In de personenauto zaten twee hoge officieren en een man in een gewoon pak. (...) In de vrachtwagen zagen we mannen, op hun knieën, de handen op de rug gebonden. 

Mijn vader en ik wilden langs de auto’s lopen, maar we werden weggestuurd. Aan de andere kant van de overweg zag ik een vriend van mijn broer aan komen fietsen, maar hij werd ook teruggestuurd. Net als wij heeft hij zich vlakbij achter een dikke boom verscholen. De geboeide mannen werden uit de vrachtwagen gehaald en we snapten natuurlijk wat er ging gebeuren, maar we liepen niet weg; iets dwong ons om te blijven kijken. Ik zag de mannen en dacht: “O God, wat zijn ze nog jong.” Eén van hen kan niet ouder dan achttien zijn geweest. 

Vijf van hen werden op enige afstand van elkaar tussen de rails gezet, de anderen moesten op de overweg blijven staan. De soldaten stelden zich op en legden aan. Een van de vijf mannen op de overweg begon te zingen en bleef zingen toen zijn vrienden werden neergemaaid. De andere vijf moesten nu tussen de lijken in gaan staan. Daarom waren de eerste vijf natuurlijk zo ver uit elkaar gezet. Het was allemaal van tevoren uitgedacht, dat voelde ik, dat zag ik en nooit meer vergeet ik de precisie waarmee de mannen werden opgesteld. Alsof dat nog belangrijk was. De ene man zong nog steeds. De soldaten legden weer aan en hebben toen de mitrailleurs werkelijk leeggeschoten. (…) 

Nu stapten de hoge omes en de man in het gewone pak uit de rode personenauto. Ze gingen bij de lichamen kijken, zeker om te zien of de jongens echt dood waren. Kennelijk tevreden stapte iedereen weer in en de auto’s vertrokken. Ik denk dat het alles bij elkaar nog geen kwartier geduurd heeft.” Wout Tersmette, een zestienjarige scholier die aan het Jaagpad woont, maakt de fusillade ook van dichtbij mee. Hij schrijft erover in zijn dagboek (16). 

“Vandaag is een van de ergste dingen gebeurd die ik ooit heb meegemaakt. We liepen op ’t Haantje. Toen moesten we halthouden van een paar Moffen. We mochten er niet 9 door. Dan hoorden we schieten en na een poosje mochten we weer verder en de Moffen waren verdwenen. Wat was er in dat kwartiertje gebeurd? Twaalf mensen werden als honden neergeschoten. Zij waren gefusilleerd en hadden tegen het hek van de spoorlijn gestaan op de tuin van Van Ruijven. (…) De lijken lieten zij liggen zoals ze gevallen waren. We liepen er als een der eersten langs. Vreselijk was het dit onschuldig bloed te zien.” 

Om 19:00 uur meldt de bewoner van Jaagpad 143 bij de politie in Delft dat er tien lijken liggen in de tuin van Van Ruijven. In Rijswijk krijgt brigadier Willem Wokke deze mededeling telefonisch van de politie in Delft (14). Om 19:20 uur heeft de politie in Rijswijk toestemming gekregen van de Sipo om de lijken weg te halen en de volgende dag “zonder vertoon” te begraven (11). 

De tien lichamen worden met een platte wagen8) overgebracht naar het lijkenhuisje van de Algemene Begraafplaats door de beheerder van de begraafplaats Thijs Burger10) . Daar worden onder leiding van opperluitenant van politie Dirk Overweg foto’s gemaakt en worden de lijken in kisten begraven. Het is mogelijk dat de politie van Rijswijk contact gezocht heeft met de Sipo om de identiteiten van de mannen te achterhalen (11). In de dagrapportages van de politie van Rijswijk wordt geen melding gemaakt van het telefoontje uit Delft of het ophalen van de lichamen. Terwijl de lijken worden weggehaald bij de spoorwegovergang vindt de vader van de getuige twee brillen (15) . “Mijn vader moest die twee brillen bewaren van de politieman. (…) 

Een week of twee later kwam een oom van een van de jongens omdat hij gehoord had dat mijn vader brillen had gevonden, hij wilde de bril van zijn neef graag meenemen. Ik zie hem nog staan, een meneer met een heel dure jas, de bril in zijn handen. Hij kon niets zeggen, heeft zich omgedraaid en is zo weggelopen.” 

Opperluitenant van politie Dirk Overweg doet op 19 oktober aangifte bij de gemeente Rijswijk van het overlijden van Britzel, Van ’t Hoff, Van Golberdinge en Koopmans, op 25 oktober van het overlijden van Boogaard, Schram, de broers Stavast en De Vries en op 27 oktober van het overlijden van De Waal, zie Appendix B.

De slachtoffers 

De tien gefusilleerde mannen zijn niet betrokken geweest bij aanslagen op het spoor. Wel verzetten allen zich tegen de Duitse bezetter. Acht van hen waren betrokken bij activiteiten van het verzet ter ondersteuning van stakende spoorwegmedewerkers. De broers Hendrik en Pieter Stavast waren ondergedoken om transport naar Duitsland voor de Arbeitseinsatz te voorkomen. Voor deze activiteiten waren allen ter dood veroordeeld, niet door een rechtbank maar door de SD. Geen van allen had een directe relatie met de stad Rijswijk. 

De tien slachtoffers van de represaille bij ’t Haantje zijn:

Petrus Johannes Bogaard 
Nachtegaalstraat 9, Breda 
Expediteur, gehuwd
9 / 4 / 1902, Oudshoorn (gem. Alphen aan de Rijn)
Frans Britzel 
Cederstraat 63, Den Haag 
Gemeenteambtenaar, ongehuwd
13 / 9 / 1920, Borculo
Willem Roland Hector van Golberdinge 
Ohmstraat 116, Den Haag 
Marconist, gehuwd
28 / 7 / 1915, Amsterdam
Christiaan Dirk van ’t Hoff 
Weimarstraat 135, Den Haag 
Commies CBS, gehuwd
17 / 3 / 1891, Den Haag
Roelof Frederik Koopmans 
Adelheidstraat 238, Den Haag 
Kantoorbediende, ongehuwd
17 / 12 / 1922, Den Haag
Hermanus Gerardus Schram 
Nieuwe Rijksweg 76, Lexmond 
Ambtenaar secretarie, ongehuwd
19 / 7 / 1922, Vianen
Hendrik Stavast Vries 
A47 (Drenthe) 
Kantoorbediende, ongehuwd
7 / 4 / 1920, Campine (Roemenië)
Pieter Stavast Vries 
A47 (Drenthe) 
Fruitteler, ongehuwd
18 / 6 / 1922, Moreni (Roemenië)
Klaas de Vries 
Schenkweg 9, Den Haag 
Waterbouwkundig opzichter, ongehuwd
20 / 7 / 1916, Lemsterland
Jacobus Antonius Aloijsius Maria de Waal Hoogeweg 17, Wassenaar 
Ambtenaar, ongehuwd
21 / 1 / 1900, Ravenstein

Nagedachtenis

De tien mannen werden begraven op de Algemene Begraafplaats van Rijswijk, aan de Churchilllaan. Op 15 september 1945 werd het stoffelijk overschot van H.G. Schram herbegraven in Vianen. Bij de graven staan de namen van de tien slachtoffers vermeld op een monument. In 1973 werd bij de spoorwegovergang ’t Haantje een monument opgericht (en in 1979 uitgebreid) (17). Ieder jaar op 7 oktober wordt hier een herdenking gehouden, georganiseerd door de gemeente Rijswijk (18).

De tien slachtoffers worden ook herdacht in boeken en websites van verschillende instanties. Zij zijn opgenomen in Het Grote Gebod, het gedenkboek van het verzet (1). De namen van de slachtoffers worden vermeld in de Erelijst van Gevallenen 1940 – 1945 in het gebouw van de Tweede Kamer. De Doodenboeken van het Oranjehotel (19) bevatten pagina’s voor Frans Britzel, Hendrik Stavast en Klaas de Vries. 

De persoonlijke geschiedenis van Frans Britzel wordt verteld in het boek 'Want de dood is altijd voor een ander' (15) van zijn nicht Thérèse Clay. De Historische Vereniging Rijswijk vertelt het verhaal van ’t Haantje in haar Jaarboek 201317) en in een artikel in Groot Rijswijk (20). In Vianen is een straat vernoemd naar Mans Schram (21). Onder anderen op de websites van de Oorlogsgravenstichting, Oorlogsbronnen en Nationaal Monument Oranjehotel wordt verwezen naar de slachtoffers van ’t Haantje.

titel

Op de afbeeldingen links het monument op de algemene begraafplaats, rechts het monument aan 't Haantje. 

Literatuur

  1.  H. van Riessen et al., Het Grote Gebod, van Munster, Amsterdam, 1951, deel I, pagina 281 
  2. NIOD-archief 248-1513, CABR-dossier Karl Eberhard Schöngarth 
  3. G. von Frijtag Drabbe Künzel, Het recht van de sterkste, Bert Bakker, Amsterdam, 1999 
  4. Todeskandidat - Wikipedia
  5. De spoorwegstaking - YouTube
  6. A.J.C. Rüter, Rijden en staken 1940 – 1945, Martinus Nijhoff, Den Haag, 1960; De Spoorwegstaking van 1944 - Wikipedia
  7. Bogaard, Pieter - WO2Slachtoffers
  8. NIOD-archief 248-0487, CABR-dossier Friedrich Frank
  9. Pieter Stavast - Oorlogsgravenstichting
  10.  M.J. van den Berge, J. van Wijk van Brievingh-Hesselink, Om nooit te vergeten, Historische Vereniging Rijswijk, Rijswijk, 1991 
  11. Appendix A: dagrapporten 1944 van de gemeentepolitie van Delft en van Rijswijk. Opvallend is dat de rapporten van Delft beduidend meer informatie geven dan die van Rijswijk. 
  12. Corri Munnik, Dagboek, NIOD archief 244, inventarisnummer 1530  
  13. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Martinus Nijhoff, Den Haag, 1969 – 1994 
  14. H.B. Koers & C. van Geffen, Rapport subcommissie opsporing oorlogsmisdrijven Zuid-Holland, Politie Rechercheafdeling Den Haag, 16 mei 1947, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (toegang 2.09.09), inventarisnummer 109234, dossier 3032/46 [PF Den Haag] 
  15. T. Clay, Want de dood is altijd voor een ander, Elmar, Rijswijk, 1996 
  16. W. van Bijlert, De geschiedenis van Pasgeld en ’t Haantje, 2022; W. Tersmette, Dagboek ende Journael: Dagboek van een puber in oorlogstijd, 2008 
  17. R. de Mooy, Monument ’t Haantje, Jaarboek 2013, Historische Vereniging Rijswijk, Rijswijk, 2014 
  18. Herdenking monument bij het Haantje - Gemeente Rijswijk
  19. Oranjehotel Dodenboeken - Open archieven
  20. Herdenking slachtoffers 't Haantje in ere hersteld - Historische vereniging Rijswijk
  21. W.A. Brug, Hun naam leeft voort!, Vis-Druk, Alphen aan de Rijn, 1989

Terug naar alle oorlogsverhalen

Lees alle verhalen